-
1 geschikt
♦voorbeelden:een geschikt ogenblik • a convenient/suitable momentis twee uur een geschikte tijd? • will two o'clock be convenient?uiterst geschikt gelegen • most conveniently situateddit karweitje is precies voor hem geschikt • this job is just right for himiets geschikt maken voor • make something fit/suitable forgeschikt zijn voor het doel • serve the purposedat boek is niet geschikt voor kinderen • that book is not fit/suitable for childrenniet geschikt voor dit werk • unsuitable for this work(niet) geschikt voor consumptie • (un)fit for human consumption -
2 passend
3 [zo dat het op/in iets past] fitting♦voorbeelden:niet bij elkaar passende sokken/partners • odd socks, incompatible partnersgeen passend werk hebben • be unsuitably employedkunt u iets passends vinden bij deze das? • can you find something to match this tie?een broek met een daarbij passende jas • trousers with a matching coatgoed/slecht bij elkaar passend • ill-/well-matchedeen goed bij elkaar passend paar/stel • a good matchniet passend bij • not suitable/unsuited forniet passend zijn voor • be unbecoming forniet passend • badly fittingniet-passend kledingstuk • ill-fitting garment -
3 iets geschikt maken voor
iets geschikt maken voormake something fit/suitable forVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iets geschikt maken voor
-
4 iets passend maken
iets passend makenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iets passend maken
-
5 zitten
1 [gezeten zijn] sit2 [zich met een doel ergens bevinden] sit3 [een functie bekleden] be4 [geruime tijd ergens vertoeven; verblijven] be5 [wonen] live6 [zich bevinden in de genoemde toestand] be7 [met betrekking tot een volharden in, gelaten worden op een plaats, in een toestand] 〈 zie voorbeelden〉8 [met betrekking tot zaken, zich bevinden, bevestigd zijn] be9 [met betrekking tot kleding] fit10 [gevuld, bedekt zijn met] be12 [met onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be (… -ing), sit (… -ing)♦voorbeelden:1 blijf zitten • stay sitting (down), remain seatedgaan zitten • sit down, take a seat〈 figuurlijk〉 er eens voor gaan zitten • 〈 ter hand nemen〉 get (right) down to something/business; 〈 omstandig gaan vertellen〉 launch into one's storyzit je goed/lekker? • are you comfortable?aan de koffie zitten • be having coffeebij welke groep zit jij? • which group are you in?Jones zit in een vergadering • Jones is at a meeting3 in het bestuur zitten • be/serve on the boardop een kantoor zitten • be/work in an officewaar zit hij toch? • where can he be?nog in de kleine kinderen zitten • still have young children (on one's hands)hij zit in de amusementswereld/olie-industrie • he is in entertainment/oilwij zitten nog midden in de examens • we are still in the middle of the examsmet een gebroken been zitten • have a broken legop zware lasten zitten • have heavy expenseszonder werk/benzine zitten • be out of work/petrol(bijna) zonder geld zitten • have run short of moneyhij zit erover in dat hij zijn auto moet verkopen • he's upset about having to sell his car7 〈 figuurlijk〉 die weduwe bleef met twee kinderen zitten • that widow was left with two children (on her hands)op school blijven zitten • stay down a classer is iets tussen mijn tanden blijven zitten • something has (got) stuck between my teeth〈 figuurlijk〉 hij liet het er niet bij zitten • 〈 niet over zijn kant laten gaan〉 he didn't take it lying down; 〈 erover blijven zeuren〉 he wouldn't leave it alonedaar zitten we dan! • now we're in a messmet een probleem zitten • have a problemhoe zit het (dan) met …? • what about … (then)?het blijft niet zitten • it won't stay putlaat maar zitten • keep the changedat zit • that will holdhoe zit dat in elkaar? • how does it (all) fit together?; 〈 figuurlijk ook〉 how does that work?〈 figuurlijk〉 hem hebben zitten • 〈 uit zijn humeur zijn〉 be in a bad mood; 〈 dronken zijn〉 have had (a drop) too much〈 figuurlijk〉 daar zit het 'm in • that makes all the difference; 〈 daar gaat het juist om〉 that's the whole point〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • 〈 ook〉 there's more to it (than meets the eye); 〈 verborgen moeilijkheid〉 there must be a catch to it〈 figuurlijk〉 er zat niets anders op dan toe te geven • there was nothing (else) for it but to give in〈 figuurlijk〉 wat zit er anders op? • what else is there to do?het zit los/scheef • it is loose/crooked〈 figuurlijk〉 alles zit hem mee/tegen • everything is going his way/against himzit het goed vast? • is it well secured?〈 figuurlijk〉 waar zit het hem in? • 〈 wat is de moeilijkheid〉 what's the problem?; 〈 oorzaak〉 what caused/what's causing it?in sla zit vitamine C • lettuce contains vitamin Cer zit onweer in de lucht • a thunderstorm is brewingheb jij geld in zijn zaak zitten? • have you got money in his business?er zit een vlek op je jurk • there is a stain on your dress〈 figuurlijk〉 〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier • I'm fed up (to the back teeth) with it〈 figuurlijk〉 hoe zit dat? gaan we of blijven we thuis? • what about it now? are we going or are we staying at home?die roman/film zit uitstekend in elkaar • that novel/film is beautifully constructed〈 figuurlijk〉 weet jij, hoe de zaak precies in elkaar zit? • do you know all the ins and outs of the matter?ergens vol mee zitten • be full of somethingonder de modder/luizen/schulden zitten • be covered with mud/lice, be (up to one's ears) in debt12 we zitten te eten • we are having dinner/lunchze zit daar maar te piekeren • she just sits there broodinghij zit te springen om naar huis te gaan • he can't wait to go homein zijn eentje zitten zingen/drinken • sit singing to oneself, be a lone drinkerzitten te zitten • hang/sit aroundhet zit er aan te komen • it's on its wayop tekenles zitten • be taking drawing lessonsop water en brood zitten • be (kept) on bread and waterwegens diefstal zitten • do time for thefthij zit overal aan • he cannot leave anything aloneachter de meisjes aan zitten • chase ((around) after) girlsdaar zit een vrouw achter • there is a woman involvedde zomer zit er weer op • the summer's over againmijn taak zit er weer op • that's my job out of the wayhet zit erop • that's that (done)wie heeft er aan mijn recorder gezeten? • who has been at/ 〈 ernstiger〉tampering with my cassette-player?〈 figuurlijk〉 achter iemand/iets aan zitten • pursue someone/something; 〈 proberen relatie aan te knopen〉 be after someone; 〈 volgen〉 follow someoneer zit een actrice in haar • she has the makings of an actress (in her)ze zit goed in de kleren • she is well off for clothesdeze auto zit al gauw op 120 km • this car does 120 km fairly easily -
6 zetten
1 [doen zitten] seat3 [bepalen] set6 [met kracht beginnen] set to7 [opwekken] set9 [zijn vaste vorm krijgen] set♦voorbeelden:zich aan tafel zetten • sit down at tableeruit zetten • eject, evict, throw outalle conventies opzij zetten • set aside all conventions, be unconventionalzet je auto aan de kant • pull up at the sideiemand achter de tralies zetten • put someone behind barseen edelsteen in goud zetten • set a jewel in goldhet eten op tafel zetten • serve dinnereen schip op het land zetten • run a ship ashoreeen ladder tegen de muur zetten • set a ladder against a wallzet dat maar uit je hoofd! • get that out of your headiemand uit een vereniging zetten • drop someone from a clubin elkaar zetten • 〈 machine〉 fit/put together, assemble something; 〈 vlug of slordig〉 knock together; 〈 plannetje〉 contrive, think uphet op een lopen zetten • (make a) run for ithet op een zuipen zetten • hit the bottle10 letters zetten • compose/set typehet zetten • typesetting, composingik zet er vijf pond op (dat) • I bet you five pounds (that)¶ zet de muziek harder/zachter • turn up/down the musicdat kan zij niet zetten • she can't stomach thatzich ergens toe zetten • put one's mind to something -
7 gaan
1 [zich verplaatsen] go ⇒ move3 [zich begeven] go4 [+ onbepaalde wijs] [beginnen te] go, be going to5 [in beweging zijn, functioneren] go ⇒ run6 [losraken] come7 [plaatshebben] go ⇒ be, run9 [begrepen zijn in] go ⇒ fit11 [+ over] [tot onderwerp hebben] be (about)♦voorbeelden:een uur gaans • an hour's walk〈 figuurlijk〉 hoe gaat dat liedje ook weer? • how does that song go (again)?hé, waar ga jij naar toe? • where are you going?; 〈 achterdochtig〉 where do you think you're going?het gaat niet zo best/slecht met de patiënt • the patient isn't doing so well/so badlyhoe laat gaat de trein? • what time does the train go?ze zien hem liever gaan dan komen • they're glad to see the back of himik moet (nu) gaan • I must go/be going/off (now)ik ga ervandoor • I'm going/offdie twee gaan uit elkaar • those two are breaking upvan tafel gaan • leave the tableik ga! • I'm going!; 〈 informeel〉 I'm off!ga nu maar • off you go nowaan de kant gaan • move aside〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • nothing beats …zijn gezin gaat bij hem boven alles • his family comes first (with him)zaken gaan voor het meisje • business before pleasure4 hij wil medicijnen gaan doen • he wants to do/study medicinegaan kijken • go and (have a) lookgaan liggen/staan/zitten • lie down, stand up, sit downgaan slapen • go (off) to bedga er maar eens aan staan • it's no picnic, it's not the easiest thing in the worldze gaan trouwen • they're getting marriediets gaan waarderen • come to appreciate somethinggaan wandelen/zwemmen • go for a walk/swim, go walking/swimmingaan het werk gaan • set to work〈 ironisch〉 ik ga (me) daar een beetje in de rij staan • I am (definitely) not going to join that queueals alles goed gaat • if all goes welldat kon toch nooit goed gaan • that was bound to go wronghoe is het gegaan? • how was it? how did it/things go?nou, dat ging zo • well, it was like thisalles gaat naar wens • everything's as it should beals het even gaat • if at all possibledat gaat zomaar niet • you can't just do thatik heb het al zo vaak geprobeerd, maar het gaat niet • I've tried it so often, but it won't workzo gaat het niet langer • things can't go on like thiser gaan 5 volwassenen in • it'll take 5 adultser gaat een liter in die fles • that bottle will take a litreer gaan zes glazen uit een fles • you can get six glasses out of a bottlezij gaat over de typekamer • she's in charge of the typing-pool11 waar gaat die film over? • what's that film about?zijn verhaal gaat er wel in bij de stakers • his speech went down (well) with the strikersdit type gaat eruit • this model's on the way outopzij gaan • give way to, make way for, go to one sidevoor niemand opzij gaan • make way for no man, yield/give way to no one〈 zoek raken〉 verloren gaan • get/be lostvreemd gaan • be unfaithfulvrijuit gaan • get offdaar gaan we weer • (t)here we go againin het zwart gekleed gaan • be dressed in blackhet gaat allemaal langs haar heen • it all goes (right) over her headmet iemand gaan • go out with someonewe hebben nog twee uur te gaan • we've got two hours to gozich te buiten gaan aan • overindulge inom kort te gaan • to cut a long story shortII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn] be ⇒ go2 [geschieden] be ⇒ go, happen3 [+ om] [te doen zijn] be (about)♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • how are you?, how are things with you?hoe gaat het op het werk? • how's (your) work (going)?, how are things (going) at work?het gaat hem niet slecht • he's not doing badlyje weet hoe dat gaat • you know how it is/things are/it goeszo gaat het nu altijd • it's always like thatzo gaat dat in het leven • that's lifedaar gaat het juist om • that's the whole pointhet gaat hem er alleen om dat … • all (that) he's concerned about is that …het gaat erom of … • the point is whether …het gaat om het principe • it's the principle that mattershet gaat om je baan • your job is at stakehet gaat hier om een nieuw type • we're talking about a new type -
8 gemakkelijk
1 [zonder moeite, niet moeilijk] easy♦voorbeelden:dat gaat niet zo gemakkelijk • it's not as easy as thatzij hebben het niet gemakkelijk • they don't have an easy time of itdat is gemakkelijker gezegd dan gedaan • that's easier said than donedat is gemakkelijk te leren • it's easy to learngemakkelijk leren • learn easilydat maakt het er niet gemakkelijker op • that doesn't make things any easierhet zichzelf gemakkelijk maken • make things easy for oneselfiets te gemakkelijk opnemen • not take something seriously enoughjij hebt gemakkelijk praten! • it's all very well for you to talk!het werk valt hem gemakkelijk • the work comes easy to himzo gemakkelijk als wat • a piece of cake2 een gemakkelijke stoel • 〈 soort stoel〉 an easy chair; 〈 een die gemakkelijk zit〉 a comfortable chairiets gemakkelijks aantrekken • put on something comfortableII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:1 gemakkelijke kinderen • children that/who are no troublegemakkelijk in de omgang • easy to get on with♦voorbeelden:1 er kunnen gemakkelijk nog mensen onder het puin liggen • there may well be people under the rubble still -
9 eten
eten1〈 het〉1 [voedsel] food♦voorbeelden:hij houdt van lekker eten • he is fond of good foodeten en drinken meenemen • bring along something to eat and drinkdat is geen eten • that isn't fit to eat2 koud eten • cold meal, lunchwarm eten • hot meal, dinnerhet eten is opgediend/klaar • dinner is served/readyhet eten laten staan • 〈 niet beginnen〉 leave one's food; 〈 niet helemaal opeten〉 not finish one's foodhet eten maken • make dinnerwijn bij het eten drinken • drink wine with a mealik ben niet thuis met het eten • I won't be home for dinneronder het eten • during meals/the meal, at dinner(time)nog een kik en je gaat zonder eten naar bed • one more word out of you and you'll be packed off to bed without your dinner————————eten21 eat♦voorbeelden:hij begon er direct van te eten • he fell tote veel/te weinig te eten geven • overfeed, underfeedhet is te eten /niet te eten • it's edible/inedible, it tastes OK/awfulwat eten we vandaag? • what's for dinner today?goed kunnen eten • have a good hearty appetiteje kunt hier lekker eten • they serve good food herelekker gegeten? • enjoyed your meal?eet smakelijk • enjoy your mealte veel eten • overeat (oneself)om op te eten zijn • be/look good enough to eateet ze • enjoy♦voorbeelden:1 blijf je (te) eten? • will you stay for dinner?wij zitten net te eten • we've just sat down to dinnerbuitenshuis/buiten de deur eten • eat/dine outthuis eten • eat iniemand te eten vragen • ask someone to dinneruit eten gaan • go out for dinneriemand uit eten nemen • take someone out to dinner1 [door eten verkrijgen] eat♦voorbeelden:zijn bord leeg eten • eat everything upzijn buikje rond eten • eat one's fillzich te barsten eten • eat till one is fit to burst -
10 boos
7 [verderfelijk] evil, wicked, corrupt, depraved♦voorbeelden:in een boze bui • in a fit of angerboos kijken (naar iemand) • scowl (at someone)iemand boos maken • make someone angryje moet niet boos worden • don't be angryzich boos maken om iets • get angry about somethinghij is boos op zichzelf • he's angry at himselfboos worden op iemand • get angry at someonehet was geen boze opzet • there was no harm intendedboze tongen • evil tongues -
11 net
net1〈 het〉2 [elkaar snijdende zaken] network ⇒ system, 〈 communicatie ook〉 net, mains 〈 elektrisch〉, grid 〈 gas, elektriciteit〉3 [televisiezenders] channel♦voorbeelden:netten breien/knopen • make netseen net spannen • spread a net〈 figuurlijk〉 achter het net vissen • miss out, miss the boatde koffer in het net leggen • put the suitcase in the rack〈 figuurlijk〉 iemand in zijn netten verstrikken • (en)trap/ensnare someonehet elektrische net • the (electric) mains3 het eerste/tweede net • channel one/two————————net24 [hygiënisch] clean5 [ethisch zuiver] decent♦voorbeelden:1 een nette stapel • a neat/tidy pileiets in het net schrijven/uitwerken • copy out something3 een nette buurt • a respectable/genteel neighbourhoodnette mensen • respectable/decent people‘copuleren’ is een net woord voor ‘neuken’ • ‘copulate’ is a polite word for ‘fuck’II 〈 bijwoord〉2 [pas; precies als] just♦voorbeelden:1 net goed • serves you/him/her/them right〈 ironisch〉 dat kun je net denken • you've got another thing coming, not likelyzij ging net vertrekken • she was about to leavenet iets voor hem • 〈 net wat hij zoekt〉 just the thing for him; 〈 kenmerkend voor hem〉 just like him, him all overnet wat ik dacht • just as I thoughtdat is net wat ik nodig heb • that's exactly what I need; 〈 ook ironisch〉 that's just what I need; 〈 ironisch〉 that's all I neednet wat je zegt! • just as you say!, right you are!maar net een voldoende halen • just pass, scrape throughdat was maar net aan • that was a narrow escape/close call, that was touch and gonet mis • a near miss/thingik weet het nog zo net niet • I'm not so surehet nog net halen • squeak through/byik weet het net zo min als jij • your guess is as good as minewij zijn net zo min tevreden • we aren't satisfied eitherze zeurden net zo lang tot hij meeging • they nagged him into coming alongze is net zo goed als hij • she's every bit as good as he isze hebben net zo goed een medaille verdiend • they are just as worthy of a medalde een net zoveel geven als de ander • give one just as much as the otherhet is net alsof je het leuk vindt • it's (almost) as if you think it's funnydat is het hem nou net • that's just it, there's the rubzo is het maar net • right you are!, just as you say!dan heb ik net zo lief dat je weg gaat • in that case I'd just as soon you leftje moet net doen alsof • you must pretendhet begint net zo gezellig te worden • the fun is just startingwe hadden net zo goed niets kunnen doen • we might just as well have done nothingwe kwamen net te laat • we came just too latehij is net zijn vader • he's the spitting image of his fatherik heb dat gisteren net schoongemaakt • I cleaned that only yesterdaywij zijn net thuis • we've (only) just come homewe waren er nog maar net, toen … • we had hardly arrived when …net of hij zo'n beste is • as if he's so great3 kun je dat niet netter zeggen? • can't you put that more politely?
См. также в других словарях:
make — make1 [māk] vt. made, making [ME maken < OE macian, akin to Ger machen < IE base * maĝ , to knead, press, stretch > MASON, Gr magis, kneaded mass, paste, dough, mageus, kneader] 1. to bring into being; specif., a) to form by shaping or… … English World dictionary
fit — fit1 W2S1 [fıt] v past tense and past participle fitted also fit AmE present participle fitting ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(clothes)¦ 2¦(right size/shape)¦ 3¦(enough space)¦ 4¦(equipment/part)¦ 5¦(match/be suitable)¦ 6 fit somebody fo … Dictionary of contemporary English
fit — fit1 [ fıt ] (past tense and past participle fit or fit|ted) verb *** ▸ 1 be right size/shape ▸ 2 about clothes ▸ 3 be suitable/similar ▸ 4 match truth/description ▸ 5 be appropriate for something ▸ 6 measure for clothes etc. ▸ 7 add equipment to … Usage of the words and phrases in modern English
fit — I UK [fɪt] / US verb Word forms fit : present tense I/you/we/they fit he/she/it fits present participle fitting past tense fitted or fit past participle fitted or fit *** Usage note: In British English, the past tense and past participle is… … English dictionary
fit — fit1 adjective (fitter, fittest) 1》 of a suitable quality, standard, or type. ↘having the requisite qualities or skills to do something competently. ↘socially acceptable: a fit subject on which to correspond. 2》 in good health, especially … English new terms dictionary
fit — The matching of the investor s requirements and needs such as risk tolerance and growth potential preference with a specific investment. Bloomberg Financial Dictionary * * * ▪ I. fit fit 1 [fɪt] verb fitted PASTTENSE also … Financial and business terms
fit together — phrasal verb Word forms fit together : present tense I/you/we/they fit together he/she/it fits together present participle fitting together past tense fitted together or fit together past participle fitted together or fit together 1) a)… … English dictionary
fit — fit1 [fit] vt. fitted or fit, fitting [ME fitten < ? or akin ? to ON fitja, to knit, tie ends of thread, akin to OHG fizza, skein of thread, ult. < IE * pedyo , fetter, lit., of the foot < base * ped , FOOT] 1. to be suitable or adapted… … English World dictionary
fit — Ⅰ. fit [1] ► ADJECTIVE (fitter, fittest) 1) of a suitable quality, standard, or type to meet the required purpose. 2) in good health, especially through regular physical exercise. 3) (fit to do) informal on the point of doing. 4) … English terms dictionary
Fit — Fit, v. t. [imp. & p. p. {Fitted}; p. pr. & vb. n. {Fitting}.] 1. To make fit or suitable; to adapt to the purpose intended; to qualify; to put into a condition of readiness or preparation. [1913 Webster] The time is fitted for the duty. Burke.… … The Collaborative International Dictionary of English
make — make, v. t. [imp. & p. p. {made} (m[=a]d); p. pr. & vb. n. {making}.] [OE. maken, makien, AS. macian; akin to OS. mak?n, OFries. makia, D. maken, G. machen, OHG. mahh?n to join, fit, prepare, make, Dan. mage. Cf. {Match} an equal.] 1. To cause to … The Collaborative International Dictionary of English